Johannes Petrus Cornelis de Kleijn 13 jaar:
Geboren 21 juni 1930 te Wijchen
Overleden 22 februari 1944 te Nijmegen
Woonplaats ten tijde van overlijden: Wijchen
Begraven op het Rooms Katholieke kerkhof van de Sint-Antoniuskerk te Wijchen
Bron: Arno van Eldijk (zoon van Mien)

Johannes Petrus Cornelis (Jantje) de Kleijn zoon van de molenaar Jan Dominicus de Kleijn en Catharina Johanna van Kessel, Jan kwam uit een gezin met 9 kinderen.
Broer van;
– Mien van Eldijk-de Kleijn
– Henricus Antonius Marie de Kleijn ?-1-1933 Wijchen overleden 6-11-1933 Wijchen
Jan zat op school aan de Bijleveldsingel in Nijmegen ter voorbereiding van zijn overgang naar het Canisiuscollege. Op 22 februari 1944 kon hij nog net op tijd de bus naar Wijchen halen maar werd, gezeten naast de buschauffeur, bij het bombardement dodelijk getroffen.
Zijn zus Mien zat toevallig in dezelfde bus en raakte gewond. Mien, ook komende van school, zat al achter in de bus te wachten toen het bombardement begon.
Ze kreeg een granaat splinter in haar bil en was in shock. Ze heeft, bleek achteraf, niet meegekregen dat haar broer Jan op het laatste moment nog in de bus was gesprongen en om het leven was gekomen.
Mien, in shock, is gaan “lopen” in haar hoofd, naar eigen zeggen, absolute stilte, terwijl om haar heen paniek en chaos heerste in de brandende stad. Ze heeft dit allemaal niet meegekregen terwijl ze doelloos rondliep. Ze weet ook totaal niet meer hoe ze thuis is gekomen. Naar het ziekenhuis hoefde ze niet maar ze heeft lange tijd met haar verwonding op bed gelegen.
Jan en Mien woonden bij de molen in Wijchen waar hun vader molenaar en eigenaar van was. Deze molen is ruim honderd jaar van de familie de Kleijn geweest tot deze overgenomen werd in 1972 door de gemeente Wijchen.
Hier onder de tekst uit het boek van Bart Jansen “De pijn die blijft” pagina 331
Kleijn, Johannes P.C. [Jan) de
*Wijchen, 21-06-1930
A 205, Wijchen
Bronnen: Mevrouw P. de Kleijn en mevrouw M. van Eldijk-de Kleijn uit Wijchen (zussen)
Jan de Kleijn was de vierde in het gezin van negen kinderen. Als eerste zoon na drie dochters was hij de oogappel van zijn vader. Hij zat, ter voorbereiding op zijn studie aan het Canisiuscollege, bij de heer J.A. van Dijck op de St. Josephschool aan de Bijleveldsingel.
De vader van Jan was molenaar in Wijchen. Hij handelde in graan, meel, veevoer en kunstmest. Door zijn betrokkenheid bij de voedselvoorziening werd zijn vrachtauto niet gevorderd. Pieta, de één jaar jongere zus van Jan, zat in Wijchen op de lagere school. Zij heeft haar herinneringen uit de overlevering thuis en van de heer Van Dijck.
de klas van Jan was, onder leiding van meneer Van Dijck, direct na school naar de kerk aan de Groesbeekseweg gegaan om deel te nemen aan het veertigurengebed. Toen om kwart over een het luchtalarm werd afgeblazen, vroeg Jan aan meneer Van Dijck of hij meteen mocht vertrekken. Als hij heel hard liep, zou hij de bus naar Wijchen misschien nog kunnen halen. Van Dijck stemde toe en Jan rende naar het station.
Hij kwam als laatste bij de bus aan.
Toen mijn vader in Wijchen van het bombardement hoorde, is hij direct met zijn broer Gradus naar Nijmegen gefietst om Jan te zoeken.
Ze hebben zelfs nog contact opgenomen met de ziekenhuizen in Arnhem en Oss, omdat ze gehoord hadden dat daar ook gewonden lagen. Midden in de nacht kwamen ze naar huis. Jan was niet gevonden. Volkomen uitgeput van spanning en angst probeerden ze wat te slapen.
De volgende dag zijn ze teruggegaan. Er werd gezegd dat veel doden in de veilinghal lagen, maar mijn vader had de kracht niet daar naar binnen te gaan. Oom Gradus heeft Jan toen tussen de honderden doden gevonden.
Hij vertelde mijnvader dat Jan ongeschonden was, doordat de luchtdruk hem had gedood. De volgende dag zou het lichaam naar Wijchen worden gebracht. Mijn vader was gebroken. De sfeer bij thuiskomst laat zich raden. Bij alle zorgen om mijn zus Mien, die in de bus bij het station gewond was geraakt, kwam het verpletterende bericht van de dood van Jan. Ik herinner me nog dat Theo, mijn broertje van vijf jaar, tegen mijn moeder zei: “Och moeke, schrei maar niet. We hebben nog kindjes genoeg.”
De begrafenis moest worden geregeld. Het was in die tijd nog gebruikelijk dat men in een doodskleed werd begraven. Dat kleed was al bij de zusters in Wijchen besteld, toen het bericht kwam dat alle slachtoffers in
Nijmegen een gezamenlijke begrafenis zouden krijgen. Dat wilden mijn ouders niet. Er is toen actie ondernomen om Jan met de twaalf andere slachtoffers naar Wijchen te halen. De requiemmis, die op 26 februari om half tien in de kerk in Wijchen was vastgesteld, is toen gewoon doorgegaan. Pas daarna kwam de toestemming de lichamen op te halen. Onze chauffeur Jan Rutten, die met de vrachtauto al dagenlang doden en gewonden had moeten vervoeren, heeft Jan en de andere slachtoffers op 28 februari in Nijmegen opgehaald. Dat beeld van die dertien kisten op onze vrachtauto voor de kerk staat me op het netvlies gebrand. De kisten mochten niet meer worden geopend. Mijn moeder heeft nooit kunnen verwerken dat ze geen afscheid heeft mogen nemen Ze had Jan willen zien en willen voelen om er zeker van te zijn dat hij echt dood was. Maar het mocht niet. De kisten bleven gesloten. Dat is altijd haar grootste verdriet gebleven.
De belangstelling bij de begrafenis was onvoorstelbaar groot. Meneer Van Dijck was met de hele klas naar Wijchen gekomen. De slachtoffer werden naast elkaar begraven. Daarna was er thuis een koffietafel.
Als molenaar had mijn vader goede connecties met de bakkers en er waren broodjes in overvloed. Nooit vergeet ik de gezichten van de jongens die met meneer Van Dijck in onze keuken zaten. Ze hadden de hele oorlog nog niet zulke lekkere broodjes gehad.
Meneer Van Dijck heeft nog lang contact met mijn ouders gehouden Toen hij mijn jongste broer in de klas kreeg, gaf hij hem op 22 februari een briefje mee. Hij wenste mijn ouders sterkte en schreef dat hij nog vaak aan Jan dacht.
Enige tijd na het bombardement heeft mijn moeder het initiatief genomen om een monument op het gemeenschappelijke graf te laten zetten. Haar broer Piet van Kessel, die architect was, heeft er een ontwerp voor gemaakt. Met dubbeltjes en kwartjes, afhankelijk van de financiële draagkracht van de nabestaanden, is het monument tot stand gekomen.
De schooltas en de boeken en schriften van Jan, die mijn moeder had teruggekregen en die ze als eer,. dierbaar bezit in de linnenkast bewaarde, waren met bomsplinters doorzeefd. Ik heb me later vaak afgevraagd of Jan echt ongeschonden was.. .’
Mien, de oudere zus van Jan , zat in de De Ruyterstraat in Nijmegen op de huishoudschool. Die dinsdag was ze om kwart over een met hoor klasgenote Diny Thomossen naar het station gelopen om de bus naar Wijchen te nemen.
Er stonden veel mensen voor de bus naar Wijchen, die na het luchtalarm allemaal zo snel mogelijk naar huis wilden. Ik stapte in. Alle zitplaatsen waren bezet en ik schoof aan in het middenpad. Ik was nogal klein van stuk en even later stond ik ingeklemd. Voor, achter en naast mij stonden mensen. Daardoor kon ik niet zien dat mijn broer Jan als laatste de bus binnenkwam. Ik hoorde het luchtalarm en meteen vielen de bommen.
Het bombardement kan ik moeilijk beschrijven. Het was een vreemde belevenis. Ik herinner me dat de bus erg bewoog. Er zaten geen ruiten meer in en het leek of alle banden lek waren. Door een van de ramen ben ik naar buiten gekropen, maar ik hoorde niets en zag niets. Ik verkeerde vermoedelijk in een soort shock. Ik ben naar de portiek van een woonhuis in de Spoorstraat of in de Van Oldenbarneveltstraat gelopen.
Ik moest stenen trappen op. Er stond een man, maar we zeiden niets tegen elkaar. Na een poosje ben ik daar weer weggegaan en naar school teruggelopen. Onderweg voelde ik dat mijn rug nat was. Ik was gewond.
Op school ben ik verbonden. Cor den Biesen uit Wijchen was door zijn moeder naar onze school gestuurd om zijn zusje op te halen, maar dat kind was al met een groepje lopend op weg naar huis. Die jongen heeft
mij toen achter op de fiets thuisgebracht. Daar hoorde ik pas dat Jan nog niet thuis was en mijn vader hem was gaan zoeken. We zijn die avond nog naar de kerk gegaan.
Een paar dagen later kreeg ik erg hoge koorts. De wond was ontstoken. Daardoor zijn de dood van Jan en het tragisch gebeuren daaromheen voor een groot deel aan mij voorbij gegaan. Na een paar weken kwam
onze huisarts met een collega bij ons thuis. Zij hebben mij op mijn slaapkamer geopereerd, omdat er in de ziekenhuizen geen plaats was. Daarna trad er wat verbetering in, maar het heeft heel lang geduurd
voor ik weer de oude was. Na mijn herstel mocht ik met mijn vader mee naar Den Bosch. Toen we in de St. Jan kwamen, klonk buiten het luchtalarm. Dat was mijn eerste confrontatie met luchtalarm na het bombardement. Toen heb ik het vreselijk moeilijk gehad. Ook heb ik me heel lang bezwaard gevoeld over Jan. Ik was zo dichtbij en heb niets voor hem kunnen doen.’